dinsdag 21 september 2010

Elkaar uit laten praten

We praten in de klas over de vraag waarom je naar school moet. De kinderen komen met allerlei redenen. Omdat je daar dingen leert waardoor je later goed voor jezelf kan zorgen. Omdat je dan leuk werk kan kiezen en geld verdienen en een huis kopen. Omdat de mensen je anders later dom vinden. Later in het gesprek zullen we ook nog redenen bedenken waarom het voor kinderen beter zou zijn als school helemaal niet bestond.

Terwijl Uma nogal breedvoerig uiteenzet waarom zij denkt dat je naar school moet, ontstaat er geroezemoes. Ik laat tijdelijk de lijn van het gesprek los, en zoom in op wat hier en nu gebeurt, in het gesprek. "Jesse, waarom praat je door Uma heen?" Jesse: "Ja maar Erik zei wat tegen mij." "Dat is geen antwoord op de vraag. Ik vraag jou waarom jij door Uma heen praat." "Omdat Erik wat tegen me zei." "Dus Erik praatte ook door Uma heen? Erik, waarom praatte jij door Uma heen?" Erik: "Omdat Merouchee zei dat mensen je geld kunnen stelen als je niet kan rekenen, en toen zei ik, wat heeft dat er nou mee te maken."  

"Oké, nou komen we ergens. Goed dat we het hier over hebben. Jullie praten dus ook over de dingen waar we met z'n allen over aan het praten zijn. Maar wij horen niet wat jullie zeggen, en jullie horen Uma niet, en ook voor ons wordt het moeilijk om naar haar te luisteren, omdat jullie er zachtjes doorheen praten. Probeer eens wat er in je opkomt niet meteen uit te spreken, maar eerst Uma uit te laten praten en naar haar te luisteren. Daarna kan Merouchee zeggen waaraan zij denkt. En als Erik dat niet begrijpt, dan kan hij haar een vraag stellen om beter te begrijpen wat zij bedoelt. Als Jesse er dan nog iets op wil zeggen, dan kan hij daar daarna aandacht voor vragen. Zo kunnen we echt samen praten en samen bedenken wat we er van vinden, van dat naar school gaan. Probeer elkaar uit te laten praten. Laat mensen hun zinnen af maken."

"Grote mensen doen dat ook hoor, alvast maar beginnen met praten als ze al denken te weten wat je gaat zeggen, ook al ben je nog niet klaar. Die moeten dat ook nog leren." (Instemmend gegniffel.) "Maar wij gaan het nu alvast oefenen. Als je echt naar elkaar luistert dan ga je veel langzamer. Je vinger opsteken, dat doe je niet alleen omdat het beleefd is, maar ook om te oefenen met uit te stellen wat je wil zeggen. De tijd nemen om je af te vragen, wat wil ik nu eigenlijk zeggen? Moet ik het echt zeggen of hoeft het eigenlijk helemaal niet? Haast je niet. Neem de tijd. Vraag je af waarom je doet wat je doet en of je dat ook echt wil."

Als ik vraag, waarom praat je door Uma heen, dan merk ik verkramping bij Jesse. Hij vat de vraag niet op als oprechte belangstelling maar eerder als een sarcastische sneer, bedoeld om hem in verlegenheid te brengen of zelfs te intimideren.

Als we dit vaker gaan doen - zo praten met elkaar - dan hoop ik dat langzamerhand zal gaan doordringen dat ik op een dergelijk moment wel degelijk een echte vraag stel. Dat ik niet oordeel, maar uitnodig tot zelfonderzoek: "Waarom doe ik wat ik doe? Ik wil niet door een ander heen praten, en toch doe ik het. Hoe komt dat?"

Misschien is het antwoord op die vraag, dat je heel graag òòk een bijdrage wil leveren aan de gedachtewisseling, en dat je ongeduldig bent. Probeer dan eens die gedachte die jij hebt, te bewaren totdat je de gelegenheid krijgt om ´m met de hele groep te delen en niet alleen met je buurvrouw of buurman. Probeer eens te bewaren wat je zelf wil zeggen en tegelijkertijd te luisteren naar die ander die aan het woord is. Misschien praat je ook door de ander heen omdat ze je verveelt. Bedenk dan eens wat je daaraan zou kunnen doen, in plaats van afhaken en je eigen onderonsje beginnen. Zou je Uma bijvoorbeeld kunnen vragen om het wat korter te zeggen?

dinsdag 14 september 2010

Het Socratisch Lokaal I

De beginvraag komt uit de groep en luidt: “Is kindgericht onderwijs verzoenbaar met leerstofgericht onderwijs?”.

Een deelnemer vertelt dat haar leerlingen een invuloefening in het taalwerkschrift maakten. In de oefening stonden zinnen voorgedrukt die de kinderen moesten afmaken. Eén van de zinnen was “Als de politie geen bewijs heeft …” en een leerling had ingevuld: “dan pech.”

De oefening is doeltreffend als het doel is na te gaan of eerdere woordenschatlessen effect hebben gehad. Uit de zin kun je opmaken dat de leerling de betekenis van “bewijs” kent. Maar de juf wil meer. Zij wil dat de kinderen welgevormde zinnen maken. Dat is niet het vooropgestelde doel van de oefening, maar toch hecht de juf daaraan. Tot zover het voorbeeld.

Nu doen we, daartoe uitgedaagd door de gespreksleider, uitspraken over wat er in het voorbeeld aan de hand is. We doen ons best alle ontsnappingsclausules ("misschien zou ik eventueel wel durven beweren dat") er buiten te houden.
  • De oefening is niet kindgericht omdat ze geen rekening houdt met de betrokkenheid van de kinderen.
  • De oefening is leerstofgericht omdat ze tot doel heeft te controleren of de stof is opgepikt. 
Waar we begonnen met een tegenstelling tussen ‘kindgericht’ en ‘leerstofgericht’, vragen we ons nu af of niet ook kindgericht onderwijs gericht is op leerstofoverdracht, hier inzake zinsbouw en woordenschat. En als dat zo is, wat staat er dán tegenover ‘kindgericht’? Als het probleem niet is dat de invuloefening leerstofgericht is, wat dan wel?

Kindgericht onderwijs gaat ervan uit dat leerstofoverdracht effectiever is als je je bewust bent van of en hoe je de kinderen bij de les betrekt. Voorgedrukte invuloefeningen zijn niet het meest geschikt om kinderen bij de stof te betrekken. Een eigen tekst waarmee een kind iets wil vertellen is daartoe veel geschikter. Het kind heeft dan belang bij zorgvuldig formuleren. Het zal inzien dat goedlopende zinnen tot grotere begrijpelijkheid leiden en daarom meer bereid zijn zich te verdiepen in zinsbouw.

Is dat waar? Elk kind begrijpt wat “Als de politie geen bewijs heeft dan pech” betekent. Dus als het doel van het kind effectieve communicatie is, bereik je daarmee dan ook vanzelf jouw juffendoel van correcte zinsbouw? Dat is nog maar de vraag.

We vellen opnieuw oordelen op grond van wat we nu te weten zijn gekomen. We proberen dat te doen in welgevormde, goedlopende zinnen.
  • De juf werkt kindgericht als zij expliciet maakt dat zij ‘hele’ zinnen wil zien, omdat zij daarmee laat zien zich bewust te zijn dat kinderen niet altijd vanzelf belang hechten aan ‘hele’ zinnen.
  • Kindgericht is: je bewust zijn dat kinderen niet altijd hetzelfde belang hechten aan jouw lesdoelen als jijzelf.
Conclusie: ook met voorgedrukte invuloefeningen kun je kindgericht werken, zolang je je maar bewust bent van de mogelijke afstand tussen jouw doelen en die van de kinderen, en zolang je maar duidelijk maakt wat jij verwacht van de kinderen, in plaats van impliciet te veronderstellen dat zij uit zichzelf belang zullen hechten aan jouw lesdoel.

Als je voorgedrukte lesjes vanuit die gerichtheid aanbiedt, verminder je de weerstand van kinderen tegen opgaven die voor hen geen vanzelfsprekend belang hebben en vergroot je hun bereidheid om aan jouw juffenwensen te beantwoorden.

Tot zover de opbrengst van dit gesprek, dat plaatsvond in Het Socratisch Lokaal. De volgende bijeenkomst is op 1 november. Voor meer info over dit initiatief, zie elders op deze website.

dinsdag 7 september 2010

Tot denken bewegen

Ik spreek de juf aan op het beloningssysteem dat ze hanteert. Ik ben wel begonnen met mijn waardering uit te spreken voor de sfeer in de klas en de plaats die ze mijn dochter heeft gegeven, en ik vertel dat die het erg naar haar zin heeft op school en blablabla. Maar zij weet wel dat ik niet gekomen ben om complimentjes uit te delen. Ze luistert niet, ze wacht op de ‘maar’. En daar komt ie. Met een klap valt mijn oordeel op tafel. Dat beoordelingssysteem van jou dat deugt van geen kant.

De juf kan niet denken, ze praat hard, ze kijkt weg, ze praat door me heen. Ze heeft de rust niet om adem te halen en de zaak eens van alle kanten te bekijken. Ze heeft zich geharnast. Ik neem het waar en geef het op, maar pas achteraf dringt het tot me door dat ik het er zelf naar gemaakt heb.

Wat wil ik? Ik wil met haar van gedachten wisselen. Ik wil haar uitnodigen zich open te stellen voor een andere kijk op de zaak. Het denken wil ik in beweging krijgen. En ik bereik het tegendeel. In één seconde zit het muurvast. Omdat ik begin met een oordeel. Ik had ook kunnen beginnen met een vraag.

Altijd beginnen met een vraag.

Hou je mening, je oordelen, maar ook je tips en suggesties voor je. Die stoppen de beweging in het denken. Als een stok tussen de spaken. Er is geen haast bij om duidelijk te maken wat jij allemaal denkt. Je weet al wat jij denkt. Wat die ander denkt, dat weet je nog niet. Wil je het echt weten? Stel dan vragen en luister naar de antwoorden.