vrijdag 18 mei 2012

Een Copernicaanse wending in het onderwijs

De manier waarop we onderwijs vormgeven draagt impliciet een wereldbeeld in zich.

Eén wereldbeeld zou je als volgt kunnen omschrijven. Er is een werkelijkheid waarover zekere kennis bestaat, kennis waarover wij beschikken en die we overdragen aan de kinderen opdat zij ook over die kennis beschikken. We weten niet alleen hoe de wereld in elkaar zit, maar we weten ook precies hoe we dat op de meest effectieve en efficiënte wijze aan de kinderen duidelijk moeten maken. Onderzoek heeft aangetoond welke handelingen tot de hoogste resultaten leiden op de meest efficiënte manier. Er is een causaal verband tussen bepaalde handelingen en de effecten waartoe die noodzakelijkerwijs zullen leiden.

Een ander wereldbeeld.

Er is een wereld die de mensen op allerlei manieren interpreteren en waar de mensen op allerlei manieren mee omgaan, zonder dat zeker is hoe de dingen werkelijk zijn of wat de beste manier is om ermee om te gaan. De volwassene is al langer in de wereld dan het kind en heeft meer ervaring opgedaan met en kennis genomen van hoe de mensen de wereld interpreteren en benaderen. Maar niemand weet uiteindelijk hoe het precies zit.

De kinderen, ofschoon nieuwkomers, hebben ook zo hun interpretaties en betekenissen gegeven aan de wereld om hen heen. Volwassenen en kinderen wisselen ervaringen en betekenissen uit door samen dingen te doen, door dingen uit te proberen en te onderzoeken en te bespreken. Volwassenen en kinderen delen hun interpretaties met elkaar, ze vullen elkaar aan, stellen elkaar vragen, geven elkaar antwoorden, en zonder dat iemand precies kan zeggen hoe het gebeurt en waar het gebeurt en wat er precies op een bepaald moment gebeurt, gaan de kinderen steeds meer deelnemen aan de wereld waarin de grote mensen leven, overigens nog steeds zonder dat iemand precies weet hoe het nou eigenlijk zit.

Het is niet: de wereld van de grote mensen, want de grote mensen bezitten of beheersen de wereld niet.

Dit wereldbeeld vraagt om een andere, bescheidener manier van denken over onderwijs dan het eerste, dat aan het maakbaarheidsdenken van de huidige overheid doet denken. De leerkracht is niet de alwetende kennisdrager die in het middelpunt van het onderwijsproces staat. Hij heeft de waarheid niet in pacht, en beheerst ook niet de effecten van zijn handelen. De relatie tussen volwassenen en kinderen is een onzekere relatie met een onzekere uitkomst.

Grote mensen en kinderen geven betekenis aan de dingen en het staat niet bij voorbaat vast dat de betekenis die de leerkracht aan de dingen geeft juister en meer overeenkomstig de feiten is dan die van de kinderen. Betekenissen ontstaan in samenspraak.

Je zou het onderwijs zo kunnen inrichten dat kinderen in toenemende mate leren deelnemen aan de voortgaande dialoog die de mensen altijd al voeren en die nooit een afsluiting vindt in een definitief antwoord op alle vragen of op een punt waarop alles geweten is.

donderdag 10 mei 2012

Kwaliteitswijzer: proces en resultaat

De Kwaliteitswijzer pretendeert "een feitelijk inzicht in de kwaliteit van onderwijs per school" te geven, op basis van het oordeel van de onderwijsinspectie en de cito-scores.


Het toezichtkader van de Onderwijsinspectie laat gelukkig ruimte voor een eigen invulling van het begrip kwaliteit. Ik vrees echter dat met de focus op citoscores vergeten wordt dat deze slechts een heel beperkt beeld van de werkelijkheid weergeven. Cito toetst vier dingen: spelling, het vermogen begripsvragen te beantwoorden over een tekst, leestempo en rekenen. 

Kwaliteit lijkt in de Kwaliteitswijzer maar één ding te kunnen betekenen. De suggestie is dat scholen die hoog scoren op citotoetsen, scholen zijn van hoge kwaliteit. Kwaliteit = hoge citoscores.

En dat terwijl ik me heel goed kan voorstellen dat een school slecht onderwijs geeft en toch hoge scores behaalt, bijvoorbeeld door zich alleen nog maar te richten op het behalen van hoge cito-scores en verder alles van betekenis buiten beschouwing te laten. Ook houd ik het voor mogelijk dat een school, die zorgt voor onderwijs dat voor kinderen betekenisvol is, en een nieuwsgierige en onderzoekende houding bij leerlingen bevordert, wat lagere cito-scores behaalt. Terwijl zo'n school, althans in mijn optiek, bij uitstek een hoge kwaliteit van onderwijs biedt.

De kwaliteit van onderwijs heeft te maken met de relatie en de interactie tussen de leerkracht en de leerling, en tussen de leerlingen onderling. Het heeft te maken met nieuwsgierigheid en de ruimte durven nemen om vragen te stellen. Onderwijskwaliteit bereik je niet door leerlingen van elkaar te isoleren, en ze "in toetsopstelling" voorgeprogrammeerde antwoorden op standaard tests te laten produceren, maar door samen met hen een leergemeenschap te vormen waar kinderen met elkaar en met hun leerkrachten handelend, onderzoekend, met elkaar in gesprek, wegwijs worden in de wereld.

De kwaliteit van onderwijs uit zich minstens zozeer in de processen, als in de resultaten. De kwaliteit van de resultaten geeft geen enkele garantie aangaande de kwaliteit van de processen.

De Onderwijsinspectie en opbrengstgericht werken


Als mensen zeggen, "Ja maar het moet van de inspectie", dan denk ik altijd aan deze paragraaf uit het Toezichtskader van de Onderwijsinspectie:

3.5 Pas toe of leg uit

"De inspectie is zich ervan bewust dat zich situaties kunnen voordoen waarbij een school van opvatting is dat een of meer indicatoren uit het kernkader niet in alle opzichten op haar van toepassing zijn. Ook kan zij ervan overtuigd zijn dat een verbreding of verdieping van het kader met indicatoren uit het uitgebreide kader nog onvoldoende recht doet aan de specifieke situatie van de school of aan het eigen schoolconcept. Bij de voorbereiding van een onderzoek, dat in overleg met het bestuur en de school plaatsvindt, kan het bestuur dit kenbaar maken. De inspectie zal dan het principe hanteren ‘pas toe of leg uit’.

Als het bestuur vindt dat bepaalde indicatoren uit het waarderingskader niet volledig op
zijn school van toepassing zijn, dan wordt het bestuur verzocht dit uit te leggen. De inspectie vraagt de
school de bewuste afwijkingen te onderbouwen en zich te verantwoorden over het resultaat van de
ambities die het bestuur en de school op dit gebied voor zichzelf hebben geformuleerd.

Het ligt voor de hand dat deze keuzes en de beoogde resultaten in het schoolplan zijn beschreven en dat deze keuzes eveneens tot uitdrukking komen in de zelfevaluatie en de kwaliteitszorg van de school.

Als de inspectie van mening is dat de keuzes van het bestuur en de school niet in overeenstemming
zijn met de professionele opvattingen van de inspectie over de te leveren kwaliteit, dan zal zij dat
beargumenteerd aangeven in haar rapportage over de school. Door deze werkwijze is de inhoud van
het inspectietoezicht geen keurslijf voor de school; wel verplicht dit het bestuur en de school om zich
te verantwoorden over de eigen keuzen."

Deze paragraaf geeft ons ruim baan het onderwijs te redden van de cijferwaan. Helaas lijkt hij door veel scholen over het hoofd te worden gezien.