maandag 27 januari 2014

Rechtvaardigheid

Deze week toetste ik de leestechniek van de kinderen in groep 4. De toets bestaat uit drie woordenlijsten, een met relatief gemakkelijke woorden, een met verhoudingsgewijs moeilijke, en eentje er tussenin. De leerling krijgt per lijst een minuut om zoveel mogelijk woorden vlot en nauwkeurig te lezen. Een al te grote snelheid leidt tot fouten, een al te grote nauwkeurigheid leidt tot vertraging. Het komt erop aan het juiste midden te vinden.

Aangezien het woorden zonder context betreft, kan vrij nauwkeurig worden vastgesteld of een kind de techniek van het decoderen beheerst. Dat de lezer geen steun heeft aan context, zoals in een verhaal, zou de objectiviteit van de resultaten ten goede komen. De toets wordt individueel afgenomen.

Alles heeft er de schijn van, dat het hier een toets betreft, op grond waarvan ik een rechtvaardig oordeel kan vellen over de technische leesvaardigheid van een kind, en dat ik die bovendien op eerlijke wijze kan vergelijken met die van andere kinderen. De toets zou namelijk ‘harde data’ opleveren  -  een formule die op sommigen een geruststellende uitwerking lijkt te hebben, maar die mij eerder verontrust vanwege de schijnzekerheid die hij biedt.

Om te beginnen nemen sommige leraren deze toets achterin de klas af, terwijl de andere kinderen min of meer zelfstandig en stil aan het werk zijn. Andere leraren toetsen ongestoord in een aparte ruimte, terwijl een assistent de groep waarneemt. Soms is het de assistent die toetst. Er zijn zelfs scholen waar ouders de Drieminutentoets afnemen. Sommigen nemen de tijd om elk kind op z’n gemak te stellen, anderen beperken zich, vanwege tijdsdruk of ter wille van een vermeende objectiviteit, tot de meest basale procedurele interactie. Zulke verschillen beïnvloeden de vergelijkbaarheid van de resultaten zodanig, dat van ‘harde data’ in feite geen sprake kan zijn.

Zo zeg ik bijvoorbeeld tot elk kind: “Wil je beginnen met de moeilijkere woorden?  Zeg je, dan heb ik die maar gehad en dan wordt het daarna makkelijker? Of zeg je, laat me maar beginnen met de makkelijke, dan kan ik eerst even warm draaien?” 

Die keuze laat ik ze. Ten eerste, omdat ik denk dat het op zich al geruststellend is als je nog wat te kiezen hebt in zo’n setting, en dat dat gevoel van zeggenschap maakt dat je beter kunt laten zien wat je kan. En ten tweede, omdat ik denk dat voor de een het ene fijner is en voor de ander het andere. Het lijkt mij rechtvaardig om rekening te houden met ieders persoonlijke voorkeur.

Maar terwijl ik het opschrijf denk ik, misschien zegt een ander wel: dat is toch niet eerlijk? Dan zijn de resultaten toch niet meer vergelijkbaar?

Iets anders is de objectiviteit die men meent te bereiken door sec de techniek van het decoderen te toetsen. Kinderen scoren op de AVI-toets - de toets op basis van verhaaltjes - vrijwel altijd beter dan op de Drieminutentoets. De AVI-toets zou een vertekend beeld geven: de lezer maakt mischien handig gebruik van de context, zonder de loutere decodeertechniek voldoende vlot te kunnen toepassen. Maar is lezen in het echt niet altijd: lezen in een context? Wie is er gediend met de quasi degelijkheid van de DMT?





1 opmerking:

  1. Zoals je elders reeds hebt opgemerkt kunnen aan toetsresultaten nooit ‘harde data’ worden ontleend. In de regel hebben deze een indicatieve waarde, hoe goed een toets ook doordacht is. Dit is waarmee zowel leerling als leraar het in principe zullen moeten doen met het oog op de functie van toetsen binnen leerprocessen. Dat je leerlingen de mogelijkheid biedt om zelf de hand te nemen in de toetsingsprocedure lijkt me psychologisch gezien enkel een listige manoeuvre. Ik zou als leerling hier het gevoel aan overhouden dat ik gezien wordt, wat m’n gevoel van zelfverzekerdheid in toetsingssituaties enkel ten goede komt. Het argument dat toetsresultaten hierdoor niet meer goed vergelijkbaar zouden zijn acht ik hieraan ondergeschikt. Overigens betwijfel ik of een dergelijke stap iets afdoet aan de objectieve waarde van een toets.

    BeantwoordenVerwijderen